Enige uitmuntende oefeningen en predikaties

Petrus Immens

Voorrede

Aan de lezer

De rechtvaardige is een eeuwige grondveste, zegt Salomon met recht, Proverbia 10: 25. om dat hij niet alleen onbeweeglijk staat in de genade, en werkzaam in geloof en liefde is, en volheid in die genade, gelijk wij vinden Ps. 125: L vergeleken niet Matth. 7: 24, 25. maar ook om dat die genade en gaven aan hem gegeven, menigmaal na zijn zalige dood nog tot nut en voordeel is van andere die nog overig zijn in dit tranendal. Doch alhoewel de name van een godvrezende ziel nog lange overblijft, (nadat hij door de dood is overgehaald in de hemel) Bijzonder aan die, daar bij mee verkeert en omgegaan heeft, dat nog menigte voetstappen van godzaligheid bespeurd word na zijn vertrek, dat somtijds dient tot droefheid, of tot lering, of tot opwekking van de overgebleven, die ook lust heeft tot God. Dit is ook een waarheid, dat de name van de enen godvruchtigen, nog langer in gedachtenis moet bewaard worden dan van andere, bij voorbeeld, een bijzonder godvruchtige, wanneer die sterft, vereist meer een particuliere herdenking aan die, die daar in 't bijzonder het meeste aan verloren hebben: maar een openbaar en wel een godvruchtig leraar, die als een stad op een berg is, en die te gelijk met leer en leven onder een gemeente gewandeld heeft, en het behaagt de Heere de zodanigen weg te nemen, zo is er een algemene reden van droefheid en herdenking, of hij hier of daar niet een voetstap van godzaligheid heeft laten staan, hetzij door zijn leren of levensbedrijf, dat de overgebleven (bijzonder die ook een begeerte in haar vinden om God en zijn gemeenschap te zoeken, door nog tot hare plicht mocht opgewekt worden.

Is dit niet toepasselijk nu in onze gemeente, nu de Heere door zijn vrijmachtige wijsheid, uit onze Gemeente heeft believen tot hem te nemen die Lieve, Eerwaarden, Wijzen en Godvruchtigen Leraar Dr. P. Immens op de 18 November 1720, tot groot droefheid, en nu herdenkingen van zijn tedere godzaligheid die bijzonder in hem heeft doorgestraald, beide in leer en leven. van alle onder ons. die liefde hebben voor God en Godsvrucht; een man die bijna 23 jaar zo trouw onder ons in deze gemeente gearbeid heeft, met zo veel ernst, ijver en godsvrucht, als onder ons genoegzaam bekend is. Ik kan hier niet voorbij gaan, kort in enige bijzonderheden te tonen wat wel meest zijn arbeid onder ons geweest heeft, zo ordinair als extra-ordinair, van het ordinaire zal ik niet ophalen in wat stoffen hij hem heeft uitgelaten onder ons: Alleen merkt met mij aan, dat de Heere hem een extra-ordinair talent gegeven had, om zo een draad van een Godgeleerdheid te maken, en die godvruchtig te behandelen, het welke gebleken is over enige jaren, hoe hij eens in 76 Predikaties zo naakt vertoont heeft in de huishouding der genade, hoe zich de Drie-enige God heeft bezig gehouden in 't werk der verlossing, en in 't toepassen der genade aan zijne kinderen, als hij met haar in een verbond kwam, welker dierbaar stuk wij in de gemeente met droefheid nadenken, dat het nooit wereldkundig onder ons geworden is, dit is nog in hem gebleken na dat hij 291 Predikaties (zo hij zelve getuigt heeft) gedaan had, over de 17 eerste Cap. van Johannes, hij toen voorgenomen had bij dat voor verhaalde nog eens in meer als 100 Predikaties te tonen wanneer de ziele dus in 't verbond was ingelaten, als hij getoond had in die 76 Pred. nu eens wilde tonen wat werking des Geestes dan in zo een ziele gewerkt had, om als bondelingen te wandelen in de betrachting van alle Christelijke deugden, en dat omtrent deze drieërlei voorwerpen: als 1. Omtrent God, in hem te oefenen in godzaligheid. 2. Omtrent hem eigen zelven in 't oefenen van matigheid. 3. Omtrent zijn even mens, in 't oefenen van rechtvaardigheid, en om dit ordentelijk te doen, nam. hij 1. een inleidingsstof uit Tit. 2: 11-15. en dat deed bij in zeven Pred. Toen kwam hij II. tot de stof zelf: en dit behandelde hij dus 1. toonde hij 2 bijzonderheden vooraf (1) Dat Adam d aar alleen maar toe in staat geweest is, toen hij uit de handen van zijn maker gekomen was, uit Pred. 7: 29. alleen ziet dit hebbe ik gevonden, dat God de mens recht gemaakt heeft. (2) dat door de zondeval niemand in staat meer is van nature zo te wandelen, en dat om deze volgende reden. "1 omdat het gedichtsel van zijn hart te allen dage alleen boos was van zijner jeugd, uit Gen. 6: 5. B. Omdat bij van nature een kind des toorns was, uit Efes. 2: 3. Het laatste lit. C. Omdat zij de duivel tot een vader hadden uit Joh. 8: 44. in 2 Pred. D. Omdat hij een dienstknecht der zonde was, uit Joh. 8: 34. E. Om dat hij ontbloot was van Gods beeld, uit Col. 3: 11. F. Omdat hij in zijn hart zei, daar is geen God, uit Ps. 14: 1. de dwaas zei in zijn hart daar is geen God. G. Omdat zijn hart vervuld was van zijne begeerlijkheid, uit 1 Joh. 2: 15, 16. H. Om dat hij met een waan van eigen inbeelding vervult was, uit Gal. 6: 3. 1. En ten laatsten, Indien zijn consciëntie hem al kwam te overtuigen, om dat hij dan tot wanhoop verviel, en uitriep met Caïn, mijn misdaad is groter dan dat ze vergeven worde, uit Gen. 4: 13. Toen kwam bij verder en toonde dat een gelovige tot deze deugdbetrachting alleen in staat was, en dit toonde hij dus: 1. Toonde hij wat middel de H. Geest gebruikte, om haar daar bekwaam toe te maken, en dat was de 11. Schrift, uit 02 Tim. 3: 16 ~ 17. en dit in 3 I'red. 1. Toonde hij krachtig niet 8 a 9 kentekenen der Goddelijkheid van dit woord. 2. Deszelfs gebruik en nuttigheid. 3. Toen bracht hij dat tot zijn oogmerk, namenlijk, hoe dat woord alleen daar het middel toe was, om haar tot deze deugdbetrachting bekwaam te maken in onderscheiding van de leer der Heidenen, Turken en Joden. 11. ' Toen heeft hij aangetoond wat de H. Geest dan in 't bijzonder in haar werkte Om zo daar toe bekwaam te maken, en dat waren deze vier bijzondere deugden. 1. Het geestelijke leven, dat toonde hij in 5 Pred. en dit wees hij aan 4. Aan de zijde Gods, uit Efes. 2: 5. (a) Toonde hij hoe God de mens vond, dood in zonden en misdaden. (b) Wat God aan hem verrichte, hij maakte hem levendig. B. Aan de zijde van deze uitverkorene zondaar, die werd wederom geboren, uit Joh. 3: 5. in 3 Pred. (a) Toonde hij de aard van dit Koninkrijk. (h) De aard van de wedergeboorte. (e) Toen 6 vragen beantwoord in een Pred. en die waren deze: a. Of men van de wedergeboorte kon verzekerd wezen. b, Of er oorzaak was om dat te onderzoeken. e. Wat dit onderzoek moeilijk maakte. namelijk, de droggronden van een nabij Christen. d. Aan wat kentekenen wij ons onderzoeken moeten. e. Wat raad te geven aan een onwedergeborene. 1. Wat plichten dat er liggen op een wedergeborene. 1. Het geloof, al het eerste werk des Geestes in deze levendige ziele, in twee reizen uit Heb. 11: 6. alwaar getoond werd 4. De natuur van dit geloof. B. Hoe iemand alleen door dit geloof welbehaaglijk voor God was. 3. De liefde, als het tweede werk des geestes. uit Rom. 5: 5. waar in hij aanvees de liefde Gods tot haar, en hare liefde tot God, en deze tot zijn oogmerk gebracht. 4. Hij maakt haar recht in staat tot deugdbetrachting, uit Efes. 2: 10. Ill. Hier op liet hij volgen de deugdbetrachting zelve, en dat bij tegenstelling. 1 - Wat haar verrichting was omtrent de sonde, dit bracht hij tot, 7 bijzonderheden in 10 Pred. 4. Zij verliet de zonden van de eerste en tweede tafel der Wet. uit Jes. 55: 7. B. Zij was beschaamd over hare zonde, uit Jer. 31: 19. en was bedroefd over de zonde, uit 2 Cor. 7: 10, 11 en dit in 3 bijzonderheden, (a) Toonde bij waarin de droefheid naar God bestond (b) Doe die naar de wereld. (c) Wat gevolgen die droefheid naar God had. D. Zij had de een haat tegen de zonde. uit Ps. 97: 10. E. Zij had de een afgrijzen, uit Ps. -lig: 16.3. F. Zij treurt over hare zonde, uit Matt. 5: 4. G. Zij bevindt in haar een heilige wanhope, die in haar werkt een verloochening van al wat buiten Jezus en zijn gemeenschap is, uit Matt. 17: 24. die mijn discipel wil zijn die verloochenen hem zelven toen toonde bij dat zo een ziele verrichte omtrent de deugd. 4. in 't gemeen in 3 Pred. (a) Zij hadde de Heere trouwe gezworen, uit Ps. 119: 106. (b) Zij ondervond een bijzonder vermaak in het betrachten van de deugd, uit Rom. 7: 22. (e) Zij hadden een onverzadelijke begeerte in 't oefenen der deugt uit 1 Pet. 2: 2. B. In 't bijzonder, waarin de betrachting der deugt zelve bestond, die zij moest oefenen omtrent deze drieërlei voorwerpen (a) Omtrent haar God, en dat toonde a. in 't gemeen, zij oefende haar in godzaligheid, uit Tim. 4: 7. Hier op zou hij volgens zijne belofte in 45 Pred. deze godzaligheids oefeningen in 't bijzonder getoond hebben dat hierin zou bestaan hebben hoe al de deugden en volmaaktheden Gods in haar ziele ingedrukt zijnde, (in zo verre zij de goddelijke natuur deelachtig zijn) haar bijzonder werkzaam maakt om in haren God haar lust en blijdschap te stellen en dat zou hij getoond hebben, 1. in die betrekkelijkheid die tot de Vader gebracht worden, in 25 Pred. 2. En tot de Zoon in 10. CD tot de 11, Geest ook in 10. Dan had hij belooft, de deugt van matigheid die jij omtrent haar zelven te oefenen hebben, voor te stellen in 25 Pred. en dan ten laatsten, die zij te oefenen heeft omtrent hare naasten. In 't oefenen van rechtvaardigheid ook in 25 Pred. Doch tot bier toe heeft het de Heere belieft, dat bi het stuk maar heeft mogen brengen, alzo hij door de dood is verhinderd geworden. en gelijk hem de Heere hier van een extra-ordinair talent heeft believen te geven, niet min om hem ook naar alle tijdsgelegenheden af te zonderen, om met de moeden een woord ter rechter tijd te spreken. Waren liet bede- of Dankdagen, Bedestonden, Avondmaalstijden, zag hij Gods drukkende of dreigende hand, of in wat toestand hij Land Of Kerken bevond, ziet de Heere gaf hem daar ook een bijzonder talent toe, zijn ijver en arbeid en is ook niet minder extra-ordinair geweest, heeft hij niet zo vele jaren een vrijwillig, en nuttig werk, nevens twee van zijn waarde Ambtgenoten met zo veel naarstigheid, en ijver waargenomen? een werk dat van vele niet gekend, en immers niet naar zijn waarde van ons dierbaar geacht is; ik meen die winterse woensdagse oefening,, daar hij in zijn tijd met zo veel geleerde godvruchtige wijdheid 'de Handeling der Apostelen ons opengelegd heeft, met het geen in die tussentijd is voorgevallen, en wanneer hij' oordeelde dat de Apostelen haar brieven geschreven hadden, toen elke brief kort heeft opengelegd, en zo was bij nu gekomen tot 2 Cor. 11 en 12. welken brief bij plaatsen Act. 19 en was van oordeel dat dit Paulus & brief was, en die aan de Rom. de 7 of laatste buiten zijn banden.

Hier en boven had hij nog dit extra-ordinaire werk op hem alleen genomen daar wij u. iets van meedelen, een arbeid van hem, van zo veel vrucht en zegen onder ons in deze gemeente, als daar van elk kan getuigenis geven. de stof die hij in enigen tijd behandeld heeft, was eens van de aard en nature van het ware zaligmakende geloof, en die heeft hij afgehandeld in 7 oefening; van welke stof wij hier maar de 6 of laatste hebben voorgesteld, naar dat hij toen een oefening verklaard had het formulier van het Avondmaal, is hij overgegaan tot zo uitmuntende en dierbare stof, te weten van de aard en natuur van het genadeverbond, doch dit ook maar begonnen werk; want in 't behandelen van de onderhandelende partijen, was nog maar tot de eerste, te weten, de Drie-enige God, waar hij nu laatst gekomen was tot de H. Geest, hoe die in 't genade verbond moest aangemerkt worden, om het geestelijk huwelijks verbond te sluiten, en hoe de Geest dit huwelijk als sloot van welk huwelijks verbond in de drie oefeningen gehandeld werd, doch niet op order, doch elk is even dierbaar en kostelijk op hem zelven beschouwd.

Als wij hier iets van zijn leer aangewezen hebben wordt het dan niet openbaar, wanneer zo een Leraar door de dood van ons moet scheiden, in ons overlaat een algemene droefheid: maar ook een algemeen nadenken of wij niet hier of daar nog een stap godzaligheid kunnen vinden, in het herdenken van het gene hij onder ons geleerd heeft: laat ons elk hier eens stilstaan, en denken, wat heb ik hem horen behandelen, en hoe bevond ik mij onder die en die behandeling, vond ik mij wel overtuigd of overreed, of verkwikt en opgewekt, wenste ik niet wel nog eens zijn aangename stem te horen? ik hoopte dat ik nog met meerder opmerking en aandacht zoude aangedaan wezen, hier toe wensten wij van herten, dat hij onder ons nog leven mocht nadat hij gestorven is, wij hebben al over lange grote begeerte en verlangen gehad, dat er nog iets uit zijn pen tot ons zoude gekomen hebben: maar tot nog toe hebben wij het geluk niet mogen genieten, alzo niets van hem tot dat einde gevonden is naar zijn dood.

Dit verwekte te meerder onze lust en lever om dan evenwel iets aan onze medebroeders en zusters mede te delen, wij erkennen dat zij zo niet en zijn als of zijne hand die gecorrigeerd had: maar echter is het van ons gedaan in die oprechte eenvoudigheid om door enige aftreksels iets van hem mede te delen tot uw geestelijk nut en voordeel, om door dit geringe middel zo nu als dan eens te herdenken, wat vrucht gij wel eertijds van hem genoten hebt, en uw ziele daar in vermaken, en aan de andere zijde, die hem nooit gehoord hebben zullen evenwel hier door kunnen iets zien van zijn leven en bekwaamheden.

Het is opmerkelijk dat het juist toen moest wezen, als hij de Bijbelstof eens rond uit heeft helpen prediken. en niet langer, want gelijk hij des maandags is begraven 1 is dinsdagavond zijn Cap. gepredikt, daar hij mede op zijn beurt de Bijbel rond was, te weten, 2 Tess. 2.

Tot zo lange beliefde de Heere hem ons te geven en niet langer, want ziet bij geniet nu al de kroon der heerlijkheid, tot vertroosting in onze droefheid, doch om die te leren matigen is nog iets opmerkenswaardig, het gene voorgevallen was maar weinig weken voor zijn dood, door het overlijden van zijn enige Zoon, over welke hij zo veel droefheid en rouwe gemaakt heeft, eens toen in een Vroegpredikatie een stof nam om hemzelven te vertroosten, en te leren stille zijn op de daden des Heeren en nauwkeurig daar op letten letten. uit Job 39-, 36, 37, 38. Toen antwoordde Job de Heere, en zei, ziet ik ben te geringe, wat zoude ik u antwoorden, ik leg mijne hand op mijne mond, eenmaal heb ik gesproken, maar en zal niet antwoorden, of tweemaal, maar zal niet voortvaren, doch weinig dachten wij doe dat wij in zo korten tijd met hem Jobs spreuk de onze zoude hebben moeten maken, als wij wel kort hier naar ondervonden: de laatste stof die bij gepredikt heeft, hier in de Oude Kerk de 27 Oktober 1720, was over de 9 Zondag, van de Schepping; en sedert hebben onze ogen hem niet meer gezien, noch onze oren gehoord. Ten besluit mag ik zegge: let op de vromen, en ziet naar de oprechten, want het einde van die man zal vrede zijn.

Doch uit al dit gepasseerde, laat ons daar door tot onsen plicht opgewekt worden, als: 1. Tot dankbaarheid, dat hem de Heere onder ons zo lang (met zo veel vrucht en zegen) heeft believen te laten, hij was ons immers maar van de Heere geleend, heeft hij hem weer believen weg te halen, laat ons leren zeggen, zwijg Gode onze ziele, Ps. 63: 6. en wij danken u Heere, dat gij door hem onder ons uzelf niet onbetuigd gelaten hebt. 2. Tot nadenken en van die vrucht die wij zo nu als dan, door zijnen dienst hebben mogen genieten, en om ons daar in behulpzaam te zijn, door liet lezen en menigmaal verkauwen van deze oefeningen en predikaties, op dat, dit nog enige nageur aan ons mocht uitleveren. 3. Zijn dierbare mede Ambtgenoten, die nu nog onder ons arbeiden, veel achten om haars werks wille, heeft er de Heere ons believen veel te geven, zo hebben wij er ook van verscheiden gaven en talenten, laat elk van haar ons even dierbaar zijn op dat zij haar werk niet onder ons al zuchtende mogen verrichten, maar laat ons voor haar ook de Heere bidden, dat hij haar met een dubbele mate van zijnen Geest believen te overstorten, en haar de krachten wil vernieuwen, om met groten ijver haar werk onder ons met vreugde en dankzegging te verrichten, en dat hij van onder ons belieft weg te nemen alle ijverloosheid en vooroordelen, wij zijn woord in. alle zachtmoedigheid mogen ontvangen: o dat zo eens een geestelijke ijver en jaloersheid onder ons mocht bespeurd worden, wat zoude de Heere dan door ons niet groot gemaakt worden,. 4. Laat ons hier leren op ons einde letten, want indien wij ook de hartveranderende genade hebben ziet dan mogen wij zeggen en denken, onze lieve, Leraar is ons voorgegaan, en wij zullen hem in 't korte ook volgen, als wij des Heeren raad zullen uitgediend hebben; laat ons dan ons veel meer familiair houden, met ons hart, met onze God, en dan ook met de dood, dat die nooit onverwacht tot ons komt, maar ons in staat mogen houden ons uit te roepen: komt Heere Jezus komt haastelijk. Voorts mijne lieve Broeders en Zusters, zijt standvastig, onbeweeglijk, en altijd overvloedig in het werk des Heeren, en houd u dan verzekerd dat gij dan zult met ere en heerlijkheid gekroond worden. Amen.

In Middelburg de 2 December 1721.

Uitgegeven volgens de 55 Artikel der Kerkenordening.